Quantcast
Channel: » China
Viewing all articles
Browse latest Browse all 10

Een reus op de grens van China en Nepal

$
0
0
Mount Everest gezien vanuit Base Camp Everest 1

Mount Everest gezien vanuit Base Camp Everest 1

Het is een uur of zeven in de ochtend en koud. Het vriest matig, de eerste vorst die ik sinds Rusland weer voel. Ik loop over de onverharde weg naar het zuiden. Links en rechts bergkammen, die indrukwekkend zijn maar in het niet vallen bij de gigant die voor me ligt: de Qomolangma, beter bekend als Mount Everest, de hoogste berg ter wereld op de grens van China en Nepal.

 

De avond ervoor waren we na een lange rit gearriveerd in het tentenkampje dat voor toeristen en wandelaars is ingericht. ‘Base Camp Everest 1′ heet het met veel aplomb, maar het is niet te vergelijken met ‘BCE 2′, waar de echte bergbeklimmers zo´n acht kilometer verderop kwartier maken. Onze tent heeft een met yakmest gestookte kachel waarop gekookt wordt en langs de kant zijn banken ingericht om op te slapen. In het midden staan knusse zitbankjes, lage tafeltjes en er is zelfs een klein barretje. Een hele kring staat er van dit soort tenten en allemaal noemen ze zich ‘hotel’. Een beetje potsierlijk, maar geriefelijk zijn ze wel.

 

Everest lag gisteravond nog gevangen in geheimzinnige sluiers van mist, die als concubines rond de keizer hingen. Alleen de top kwam er bovenuit. Nu is het kraakhelder en steekt het besneeuwde massief scherp af tegen zijn achtergrond. Langzaam komt de zon op, die het wit op de berg verandert in een prachtige, zachte perzikkleur. Rond de top hangen altijd dunne wolkslierten vermengd met verwaaiende stuifsneeuw. De lucht hier, op ruim vijfduizend meter hoogte, is ijl en ademen gaat moeizaam. Ik heb weer onrustig geslapen, zoals de hele afgelopen week in Tibet. Ook speelt voortdurend een lichte hoofdpijn op, al ben ik langzaamaan gewend aan het zuurstofgebrek.

 

Tibet is gelukkig ook figuurlijk adembenemend. De tempels zijn er zo anders dan die in de rest van China. Rauwer en authentieker. De vertrekken zijn schemerig, nauw en intiem, de aankleding is kleurig. Talloze goden en beelden van dalai lama’s bewonen de tempels, in vele kleuren en afmetingen. Monniken die de wacht moeten houden, praten onderling of zitten wat te dutten. Een van hen kriebelt me van opzij plotseling in mijn baard en grinnikt. Een verleiding die iemand met van nature weinig gezichtshaar kennelijk niet kan weerstaan. Ik grinnik terug.

 

Dit is het Tibet dat je kent van verhalen. Het Tibetaanse gedeelte van Lhasa, een modernere stad dan ik had verwacht, is een pandemonium van kleuren en geuren. De kleding en gezichten zijn inheems. De overkomst met Indiaanse gelaatstrekken is zo treffend, dat je je soms ineens in Zuid-Amerika waant.

 

Rond de indrukwekkende Jonkhang-tempel lopen pelgrims  ´s ochtends vroeg hun kora, de rondgang van Tibetaanse boeddhisten om een tempel tegen de klok in. Onderwijl prevelen ze hun gebeden, tellen ze de kralen aan hun rozenkrans en draaien ze hun gebedsmolentjes. Ook voor de tempel doen gelovigen hun gebeden. Ze gaan languit voorover liggen en staan weer op. Omdat dit ritueel zich talloze keren herhaalt, hebben de meesten ter bescherming kartonnetjes om hun handen gebonden. Ook in Tibet is de devotie verpletterend.

 

Binnen zijn de monniken het ochtendgebed begonnen en is het afgeladen vol. Mensen staan in de rij om naar binnen te kunnen. Trommels, klokjes en cymbalen klinken en gelovigen vullen de brandende kaarsenbakken bij met korrels yakboter. En altijd de geur van wierook, die als een nevel de tempel in bezit heeft genomen.

 

De Jokhang is volgens sommigen nog mooier dan de Potala, het wereldberoemde paleis van de dalai lama. Juist omdat Jokhang nog volop in gebruik is als gebedshuis en de Potala door de nu al decennia lange ballingschap van de dalai lama vrijwel is gereduceerd tot een museum. Ook al huizen er nog wel monniken. Opvallend genoeg gaan ze niet gekleed in de voor het Tibetaanse boeddhisme zo kenmerkende roodkleurige pijen, maar in een soort donkere stofjassen. Gefluisterd wordt, dat de Chinese regering de monniken van de Potala na de opstand van de Tibetanen in maart 2008 verboden heeft de pijen nog langer te dragen.

 

Ik dwaal door de nauwe vertrekken en vergaap me aan de gouden graftombes van drie eerdere dalai lama’s, de één nog groter dan de ander. Je vraagt je af hoe ze het meer dan tweehonderd jaar geleden over hun hart konden verkrijgen zulke kostbare monumenten voor zichzelf op te richten, terwijl het Tibetaanse volk in abjecte armoede leefde. Niet altijd, zo blijkt, waren de dalai lama’s de vredelievende geestelijk leiders zoals ze tegenwoordig bekend staan.

 

Eén van de monniken spreekt redelijk Engels en wil weten waar ik vandaan kom. Als ik geantwoord heb, blijken zelfs geestelijken in Zuidwest-China onze volkssport nummer één te kennen. ,,Gullit!”, lacht de monnik vrolijk. Ik vraag hem of hij zou willen dat de dalai lama terugkeert uit ballingschap. Hij lacht verlegen, zoals iedere Tibetaan die dezelfde vraag wordt gesteld. Je weet maar nooit wie er meeluistert en rechtstreeks antwoorden kan levensgevaarlijk zijn. Maar het gelukzalige gezicht van de monnik bij de gedachte aan de retour van zijn geestelijk leider, spreekt boekdelen.

 

Terug in de bus praat ik met een jonge Tibetaan over de huidige dalai lama, die al vijftig jaar in Noord-India leeft. Van een Tibet-ganger uit Duitsland kreeg ik begin dit jaar te horen dat hij onder jonge Tibetanen weinig aanhangers van de ‘DL’ had aangetroffen. Maar deze twintiger is ervan overtuigd dat dat niet waar is. ,,Tibetanen hopen nog steeds dat hij op een dag terugkeert. En ik ook.”



Viewing all articles
Browse latest Browse all 10