Xian kent een rijke historie. Lang voordat het land naar Beijing boog, was er al Tsjangan, zoals Xian in vroeger eeuwen heette. Het oostelijkste punt van de Zijdenroute en een smeltkroes van keizers, hovelingen, monniken, dichters, acrobaten, kooplieden en militairen. Vanaf de elfde eeuw voor Christus zetelden er elf dynastieën tot de stad in de tiende eeuw na Christus samen met de Tang-dynastie ten onder ging.
Vandaag is Xian bij de meesten bekend vanwege het Terracotta Leger, dat hier op anderhalve kilometer van het mausoleum van keizer Tsjin Sji Hoeang in 1976 werd ontdekt. Het mausoleum zelf stelt teleur. Destijds, in de derde eeuw voor Christus, liet Tsjin voor zichzelf een grafheuvel optrekken die mogelijk zo’n 115 meter hoog was en 2,5 kilometer in omtrek. Het ondergrondse paleis zou volgens de overleveringen gevuld zijn met dure edelstenen, beschermd worden tegen indringers door een ingenieus beveiligingssysteem en zelfs zou de keizer, die erin slaagde China voor het eerst in de geschiedenis te verenigen, een rivier van kwikzilver hebben laten aanleggen. Maar nu is er niet meer dan een geërodeerde, groene heuvel met door tegels bestrate lanen waar dagjesmensen hun wandeling maken.
Of ik er verstandig aan heb gedaan vandaag Tjins laatste rustplaats te bezoeken, vraag ik me af als ik in de rij sta voor de bus bij het treinstation in Xian. Het is 1 mei, voor Chinezen een soort Koninginnedag (van drie dagen) en dus trekt iedereen erop uit. De drie verschillende hallen waar de beelden staan opgesteld, puilen uit van de bezoekers. Ze verdringen elkaar om een foto te maken van de klei-figuren, en de drukte in de voorste linie wordt nog vergroot doordat iedereen ook zichzelf op de foto wil hebben met de gebakken heerscharen op de achtergrond.
Uitgeput slenter ik terug naar een bus die me terug naar Xian moet brengen. En met dat ik terugloop, denk ik dat het eigenlijk niet zoveel uitmaakt of het wel of geen feestdag is: in China is het overal en altijd druk.
Dat geldt ook voor de moslimwijk van Xian, maar daar heerst meer een energieke, gemoedelijke drukte. De nauwe, kleine straatjes verlenen dit deel van de oude stad intimiteit evenals de oneindige keten van stalletjes aan de Beijaoenmen. Veel etenswaar wordt er aan de man gebracht. Ik zie broodjes kippeshoarma, tafels met een overvloed aan verschillende noten en gedroogd fruit, vruchtendranken, gefrituurde deeghapjes en paddenstoelen, groenten, specerijen en noedeldraaiers die hun deegbeslag tot zo’n vijf meter uitrekken.
Ik ben op zoek naar een kleermaker die mijn door de val van mijn fiets gescheurde broek kan repareren. Vlak om de hoek van de Grote Moskee vind ik een vrouw in een stalletje met zijden stoffen. Zij wil het wel voor me doen. Ze behoort tot de minderheid van de ‘Hoei’ (spreek uit: Chweej). De Hoei (zo’n tien miljoen in aantal) zijn in wezen gewoon Han-Chinezen, met dat verschil dat ze de islam aanhangen. Terwijl ik sta te wachten, praat ik met het nichtje van de stoffenverkoopster. We proberen elkaars leeftijd te raden, schatten de ander niet ouder dan 25 jaar om dan tot de ontdekking te komen dat we beiden 39 zijn. Kennelijk vinden Aziaten en Europeanen het over en weer moeilijk elkaars ouderdom te bepalen.
Als haar tante klaar is, bied ik de dame tien yuan (een euro) aan voor de gedane arbeid. Ze is er zo’n twintig minuten mee bezig geweest en mijn broek is weer heel. Ze wuift mijn schamele aanbod weg en wil er niets voor hebben. Ik bied aan dan maar een kleinigheid uit haar winkel te kopen en ook daar wil ze niet het volledige bedrag voor in rekening brengen. Ze maakt een gebaar van: ,,Ben je gek geworden, wegwezen jij!” Ik bedank haar verlegen en vertrek.
Later loop ik verwonderd door de Grote Moskee, een van de grootste van China. Het is een islamitisch godshuis, maar ik zie een Aziatische tempel, zonder de taoistische goden. Ik zoek naar houvast, Arabische teksten, en vind ze hier en daar. Een bord boven een ingang, een stenen zuil of een kleitablet. Ook vind ik draken en stenen schildpadden, die stilzwijgend het islamitische verbod negeren op het afbeelden van levende wezens. In de middelste binnenplaats heeft een minaret zich vermomd als pagode van drie lagen. De tuinen op de binnenplaatsen, bezaaid met rododendrons en haag, ademen rust en vrede. Hoei-mannen, herkenbaar aan hun witte hoofddekseltjes, babbelen met elkaar en zitten de tijd uit. En ineens besef je wat de Zijderoute heeft gedaan: nergens langs de weg is er door de eeuwen heen iets hetzelfde gebleven. Zoals deze hybride vorm van de islam al aangeeft, is van Xian tot aan Istanbul de zuiverheid van culturen een illusie gebleken.